19

Ze kwamen in Ards kantoor bij elkaar. Het onderzoek naar geweldsdelicten was niet altijd een rondtasten in de duisternis. Vaak was de dader al bekend voordat het misdrijf was gepleegd. Deze keer was het anders.

‘Geweldsdelicten heeft onder alle stenen gekeken,’ zei Boursé. ‘Zonder resultaat.’

‘Zijn er sporen die naar de drugshandel wijzen?’

‘We werken eraan met Fylke en zijn mannen.’

‘Heb je hem gesproken?’

‘Fylke? Helaas wel. We hebben zo meteen weer een bijeenkomst. Wil iemand in mijn plaats gaan?’

Ard voelde het zweet in zijn oksels en onder het haar in zijn nek. Hij zweette altijd in zijn nek als de temperatuur voorbij de dertig graden kwam. En als hij een goede curry at. Hoe erg zou hij zweten als hij in India was en curry at? Of als hij vanavond curry at? Niemand hoefde de grens nog over om de warmte op te zoeken. Hij voelde een soort melancholie nu het dag na dag warm was. In de zintuigen van de mensen van de noordelijke landen kwam die sterker tevoorschijn wanneer de hitte onveranderlijk was.

Hij deed het raam dicht, zodat het koeler werd.

‘Er is een brief gekomen.’

Dat was nieuw voor de meesten in de groep, en elk nieuws was goed nieuws in deze situatie.

‘De rechercheleiding heeft een brief gekregen waarin iemand verdenkingen in een andere richting koestert.’

‘Dat is niet de eerste keer.’

Calle Babington begon zich thuis te voelen in de groep. Wanneer had hij voor het eerst aan de gesprekken mee durven doen? Ard kon het zich niet herinneren.

‘Het kan de enige brief niet zijn.’

Babington leunde naar voren.

‘Natuurlijk niet. Maar het gaat om details waar buitenstaanders geen weet van kunnen hebben.’

‘Interne dingen dus.’

Ove Boursé verlangde naar een koud biertje, en een koude lunch.

‘Wie is het? Iemand van ons?’

Kajsa Lagergren grinnikte. Ze was moe. Het was een deprimerende dag. Ze had zich rot gevoeld toen ze vanochtend na een nacht slecht slapen wakker werd.

‘We gaan dat nu na.’

Ard keek op de klok.

‘We moeten de kamer waarschijnlijk vrijmaken.’

Hij was er niet helemaal zeker van, maar hij had een bepaald vermoeden wie de ex-smeris met zuiver meel in zijn zak kon zijn. Er hadden details in de brief gestaan die alleen Wide kon weten… of iemand die bij Wide thuis was geweest.

Zuiver meel in zijn zak? Drugs? Het was een onzinnige beschuldiging. De vraag was waarom deze was geuit. Afleiding misschien… maar waarom dan?

‘Heb je al resultaten van de technische afdeling, Ove?’

‘De dode was schoon. Geen bloed, geen vreemde haren, zelfs geen huidschilfers. De jongens bekijken de sigarettenpeuken van de plaats delict nu, en zuigen naar speeksel.’

‘Jesses. Dat zou mijn baan niet zijn.’ Kajsa Lagergren vertrok haar gezicht.

Ove Boursé keek haar geamuseerd aan.

‘De ontwikkeling gaat door. Ze hoeven niet langer zelf te zuigen. De techniek gaat snel vooruit. Een microscopisch beetje speeksel kan tot de veroordeling van een misdadiger leiden.’

Calle Babington deed opnieuw zijn mond open.

dna.’

‘Dat klopt, Calle. Een doorbraak binnen de forensische geneeskunde, halleluja. We hoeven niet alleen meer te zoeken naar sperma of haren. Of bloedvlekken.’

Babington ging erop door.

‘Niemand ontkomt aan zijn erfmateriaal.’

‘Dat klopt opnieuw, Calle. We kunnen niet alleen dna van speeksel op sigarettenpeuken veiligstellen, maar ook van speeksel op de grond. Dat is helemaal nieuw. En bovendien uitgevonden in Zweden!’

‘Dat betekent dat het slecht kan uitpakken voor degene die de brief naar ons heeft gestuurd,’ zei Kajsa Lagergren.

Sten Ard keek op van zijn papieren.

‘Voor zover ik het kan bekijken is er maar één ding dat een gunstig resultaat kan verstoren met betrekking tot de methode die inspecteur Boursé net heeft beschreven.’

‘En dat is?’

‘Dat de postzegel met water op de brief is geplakt.’

 

Sten Ard wist niet of Preben Kragersen aan zijn postzegels likte of water gebruikte. Waarschijnlijk deed hij geen van beide. Hij vermoedde dat Preben nooit brieven schreef. Deze had hij in elk geval niet geschreven. De afdeling forensische geneeskunde in Göteborg was net zo ver als Ove Boursé had beweerd en had geconstateerd dat Preben Kragersens erfmateriaal niet aanwezig was op de achterkant van de afbeelding van de Zweedse koning. Eigenlijk was het een veilig idee dat Kragersens erfmateriaal niets gemeen had met Carl Gustaf op de postzegel, maar aan de andere kant zou dat het recherchewerk gemakkelijker gemaakt hebben.

Kragersen had moeite met praten na de confrontatie met Wide. Hij had maximaal gebruikgemaakt van dat feit en had in het begin ook geweigerd om zijn antwoorden op te schrijven.

De verpleegster had medelijden met Kragersen gehad toen ze hem kwamen halen. Ze had ook andere gevoelens voor hem. Ze kon zich voorstellen dat ze die een andere keer zou ontwikkelen. Ze had haar best gedaan zodat Kragersen haar om haar telefoonnummer zou vragen. Uiteindelijk had ze het nummer op een klein wit kaartje geschreven en had dat in zijn zak gestopt. Ze wist op dat moment niet dat hij haar weliswaar de komende paar maanden zou kunnen bellen, maar de volgende zeven jaar zou ze geen mogelijkheid hebben om haar gevoel samen met Kragersen te ontwikkelen.

Ze zag de politieagenten weglopen met de grote blonde man die met de juiste chirurgische ingrepen misschien ooit weer knap zou worden.

Sten Ard was daar niet in geïnteresseerd.

‘Tijdens je afwezigheid ben je gezocht door de politie.’

Geen antwoord.

‘Er zijn een aantal gevallen van mishandeling en roofovervallen…’

De Deen wist dat hij midden in zijn eigen vergissing terecht was gekomen. Tijdens zijn afwezigheid in Göteborg was hij gezocht. Het was stom geweest om terug te gaan. Waarom had hij dat gedaan?

Kragersen draaide zijn in wit verbonden hoofd af. Het was alsof je met een mummie praatte. Het stelde grote eisen aan de verhoorleider om een mummie te interviewen. Ard dacht aan het verhaal over de Franse archeologen die in de jaren zeventig een nieuw koningsgraf in Egypte hadden ontdekt. De mummie was perfect bewaard gebleven.

Zou hij dat verhaal aan Kragersen vertellen? De Fransen hadden de codes niet kunnen ontcijferen. Het schrift was uit een andere tijd. Een Engelse groep in de buurt werd erbij geroepen, maar het lukte hen ook niet. Een Russische expeditie, met de beste deskundige ter wereld, arriveerde op de plek. Hij ging samen met twee kgb-mannen het graf in. Na achtenveertig uur kwam hij uitgeput naar boven. In zijn hand had de professor een briefje met de oplossing van het raadsel: jaartal, naam, alles. De naam van de koning was Kham. Op het feest erna werd een van de lijfwachten nogal dronken, waarna hij de onderzoeksmethode onthulde: ‘Die Kham was een keiharde, maar uiteindelijk sloeg hij door.’

Zou Ard dat verhaal aan Kragersen vertellen?

‘Wat deed je in Yokohama?’

Geen antwoord.

‘We weten dat je een pak slaag hebt gehad. Van een kleine kerel.’

Kragersens ogen schoten vuur achter het verband.

‘We willen graag dat je aangifte doet. Kleine kerels horen geen mensen op hun bek te timmeren.’

‘Ij ijgjer sjij vjan…’

‘Wat zeg je?’

‘Ij…’

‘Schrijf het op, man. De blocnote ligt voor je.’

Kragersen schreef: Hij krijgt er spijt van.

‘Denk je dat? Misschien is hij geen bekende? Misschien vinden we hem nooit.’

Ard zag hoe het verband rond het onderste gezichtsdeel van de gevangene verschoof. Ard nam aan dat hij glimlachte. Misschien lachte hij zelfs, op zijn manier.

‘We weten dat je als uitsmijter in de club werkt.’

Kragersen zag eruit alsof hij was getroffen door schrijfkramp.

‘We weten ook dat jij weet dat je niet welkom bent in Göteborg. Waarom ben je hier?’

Kragersen schreef ‘zaken’ op. Hij had een verbazingwekkend klein handschrift.

‘Wat voor soort zaken zijn dat?’

Kragersen schreef ‘dameslingerie’ en Ard zag het verband opnieuw samentrekken.

‘We weten ook dat je in andere zakelijke kringen bent gezien. Dit is je kans om daarover te vertellen.’

Kragersen hield de pen boven het papier, maar hij schreef niet.

‘Ik bedoel dat je uit deze situatie kunt ontsnappen zonder jaren achter de tralies te verdwijnen.’

Ard zag de pen trillen in de hand van de Deen.

‘Er is een moord gepleegd in Göteborg. We zijn degenen die ons daarbij helpen dankbaar.’

Ik weet niets over een moord, schreef Kragersen.

‘Dat lieg je. We geloven dat je erbij betrokken bent. En het gaat niet alleen om geloven.’

Kragersen schreef ‘bluf’ en legde de pen weg.

Ard begreep dat hij later verder moest gaan. De man was uitgeput, het zweet stroomde van zijn haargrens en voorhoofd naar beneden. Het witte verband begon grijs te worden. Op de plek waar zijn neus zat verscheen een bloedvlek.

‘Het is geen bluf, dat weet je. Denk er maar over na.’

Ard schreef een paar woorden op de blocnote en keek daarna op.

‘Wat heb je 3 juli gedaan? Op donderdag?’

Kragersen schreef ‘slapen’ op de blocnote en wilde dat hij dat weer mocht doen.

‘Alleen?’

Een meisje. Zijn handschrift werd steeds slechter.

‘Wie? Kun je me een naam geven?’

Bitt.

‘Bitt? Dat is niet veel. Waar woont ze?’

Weet ik niet.

‘Waar sliepen jullie?’

Göteborg.

‘Waar vind ik Bitt?’

Kragersen aarzelde met de pen in zijn hand.

‘Het gaat tenslotte om jou.’

Fitness, schreef hij en daarna viel hij flauw.

 

Ze stond in zijn atelier en bekeek zijn schilderijen.

‘Die zon heb ik geschilderd sinds we… eh… elkaar hebben ontmoet, en eerder trouwens ook al.’

‘Mooi.’

‘Het is voor jou.’

‘Dank je.’

Ze zeiden een tijdje niets.

‘Wat doe je als je geuren wilt schilderen?’

‘Tja…’

‘Heb je al eens geprobeerd om geuren te schilderen, Manfred?’

Hij zag de glimlach op haar smalle gezicht. Ze zag er sterk uit.

‘Elke dag.’

‘Ik maak geen grapje. Het kan geen geheel zijn zonder geuren. Toen ik jonger was, wilde ik het liefst manicure worden, of in een parfumeriezaak werken. Die interesse is altijd gebleven, snap je.’

‘Gelukkig maar,’ zei hij terwijl hij haar neus voorzichtig vastpakte. ‘Anders had je niet zo lekker geroken.’

Ze deed een stap naar voren en pakte zijn neus vast.

‘Maar jij zou lekkerder kunnen ruiken. Die aftershave… Waarom heb je Lagerfeld gekozen?’

‘Heet dat zo? Ik heb hem twee jaar geleden van mijn moeder gekregen.’

‘De geur is te zwaar voor je. Te zoet. Je hebt iets lichters nodig, iets wat beter bij je persoonlijkheid past.’

‘Ik ben dus geen zware jongen? En niet zoet genoeg?’

‘Je hebt iets frissers nodig.’

‘Wat denk je van terpentine?’

‘Heb je al eens lijnzaadolie geprobeerd?’

Hij maakte een gebaar naar de grote, lichte kamer.

‘Er bestaat eigenlijk geen parfum dat de lucht in een atelier overstemt.’

‘Ik heb me in geuren verdiept… Het lijkt erop dat ik er aanleg voor heb. Ik herken geuren van vroeger. Als je hier bezoek hebt gehad, zou ik zijn of haar geur herkennen, of de geur van een parfum, aftershave…’

‘Het lukt dus niet om jou voor de gek te houden.’

‘Ik zou het niet eens proberen als ik jou was.’

‘Wil je iets drinken?’

‘Graag.’

Hij liep naar de kleine kookhoek.

‘Verdorie, er is niets meer. Laten we naar het café beneden gaan.’

Ze namen de oude, krakende lift naar de achterkant van het atelier van het kunstenaarscollectief en liepen de paar meters naar het Konstkaféet, dat was ondergebracht in een oud geelwit pakhuis met een afbladderende gevel die Göteborgs voormalige rol als zeevaartstad illustreerde.

‘Wat is dat eigenlijk?’

Ze bleef voor het café staan en wees in westelijke richting, naar het twintig meter hoge bakstenen skelet dat onder de Älvsborgsbrug heen en weer zwaaide, grijnzend met zijn kaken vol gebroken ramen.

‘Dat is het oude stoomketelgebouw van de fabriek en tegelijkertijd het vlaggenschip van het cultuurproject Röda Sten.’

‘Laten we ernaartoe gaan.’

Ze liepen langs de rijen amateurvissers naar het gebouw en stonden even later binnen, op de begane grond die een plafondhoogte van vier meter had.

‘De verdieping hierboven bevat een grote zaal met een plafondhoogte van twaalf meter. Er zijn plannen om het om te bouwen tot een kunstmuseum. Een aantal kunstenaars in de stad werkt aan het project.’

‘En daar is wel geld voor?’

‘Nee. Bovendien is er een ander voorstel om er kantoren van te maken, met daarnaast nieuwe gebouwen en onderaardse parkeergarages.’

‘En daar is wel geld voor?’

‘Ja. Dat is er altijd. Mensen en kunst komen niet bij elkaar. In dit geval niet bij het water.’

‘Je hebt daarboven vast een prachtig uitzicht.’

Dat was zo. Ze liepen de draaitrappen op en kregen hun beloning. Je kon helemaal naar Angered in het noorden kijken en naar de vuurtoren van Vinga, het punt waar de zee begon.

‘Als je van de zee komt is dit de plek waar je de stad ontmoet,’ zei Manfred Bergman, waarna hij Linn Svanberg een kus op haar mond gaf.

Hij zag de Stena Danica onder de brug passeren en hoorde de zwakke, verrukte uitroepen en het gelach van de passagiers op het dek. Het vrolijke geluid werd met de wind meegevoerd. Het klonk als het gekras van kraaien.

 

De roltrap naar de vertrekhal stond vol mensen. Het leek alsof grote delen van de Zweedse bevolking hadden besloten om juist vanochtend met de veerboot van halftien naar Frederikshavn te vertrekken. Veel mensen hadden al de halve nacht gereisd, vanaf Karlskrona en Hagfors en Eksjö en Borensberg.

Wide liep over het bovenste zonnedek. Drie jachtvliegtuigen tekenden witte strepen aan de blauwe hemel. In oostelijke richting zag hij het splinternieuwe Operagebouw. Wide was blij met het gebouw. Hoe meer en groter de heiligdommen voor operamuziek, des te beter, maar dit gebouw werd belast door de oppervlakkige discussies tussen de lakeien van de verfijnde cultuur. Lakeien, een mooi, oud woord dat nog maar zelden werd gebruikt.

Als het ging om de klassieke muziekcultuur, die ook zíjn cultuur was, klonk het trompetgeschal uit de directiekamers. Wanneer was dat anders te horen? De nieuwe Opera zou een kathedraal worden, maar hij was bang dat het een kathedraal zonder ziel zou zijn.

Hij had honger. Terwijl hij in de rij stond voor het restaurant van de Stena Jutlandica vond hij het moeilijk om aan iets anders te denken dan aan het ontbijt dat op hem wachtte. Hij wist bijvoorbeeld niet precies waarom hij naar Denemarken ging. Hij moest daar aan boord over nadenken.

Wide vond een afgelegen tafeltje, niet ver van de ingang. Het lukte hem te wachten tot de rij niet meer zo groot was voordat hij eten ging halen. Hij at uitgebreid en zorgvuldig en knikte kort naar twee vrouwen van in de zestig die aan het tafeltje naast hem gingen zitten. De een haalde eten terwijl haar vriendin na een snelle blik op Wide de tassen bewaakte.

Na het eten dronk hij eerst een kop thee en daarna een kop koffie en aarzelde een moment bij de koffiebroodjes, maar hij voelde een lichte misselijkheid opkomen.

Het restaurant begon leeg te lopen. Een groep met vijf gehandicapte mensen en drie jonge, vrouwelijke verzorgsters bleef zitten. De vijf aten langzaam en met intense concentratie. Een kleine man kwam overeind van zijn stoel en liep langs iedereen terwijl hij deed alsof hij iets opdiende… Was dat het toetje? De kleine man glimlachte en voerde zijn bewegingen met ingehouden zelfspot uit.

Daarstraks had Wide op de roltrap achter twee mannen gestaan die ze duidelijk niet allemaal op een rijtje hadden. Ze hadden wild met hun hoofden gezwaaid en hadden van niemand hulp gehad.

Gedurende het afgelopen jaar hadden de psychiatrische ziekenhuizen steeds meer patiënten ontslagen, die daardoor werden gedwongen tot een pijnlijke integratie in de Zweedse samenleving. In de centrale en westelijke stadsdelen liepen mensen rond die letterlijk om hulp schreeuwden. Wide kon de angstige kreten in de flats van zijn wijk elke avond horen, nu de ramen openstonden tijdens de warme nachten.

Soms plantte iemand een bijl in het hoofd van een medemens. Soms sprong iemand van de Älvsborgsbrug. Anderen verborgen hun gezicht achter een krant en weigerden de pagina’s om te slaan. Wide had vanochtend over zijn eigen krant gebogen gezeten en tegelijkertijd in zijn pijnlijke gezicht gewreven. Toen hij zich wilde scheren had hij gemerkt dat hij geen scheerschuim had.

Hij liep het restaurant uit en ging naar dek zeven, naar de taxfreeshop. Het was er druk, vooral bij de planken met mannengeurtjes. Zou hij Land blijven gebruiken? Of teruggaan naar Hugo Boss? Of zou hij de zurige limoengeur van Lacoste een kans geven?

Zou hij een nieuwe vrouw aantrekken als hij zich insmeerde met Calvin Kleins Obsession For Man?

Of betekende de naam juist dat hij een nieuwe man zou aantrekken?

Allen die gestorven zijn
titlepage.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_000.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_001.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_002.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_003.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_004.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_005.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_006.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_007.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_008.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_009.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_010.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_011.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_012.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_013.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_014.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_015.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_016.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_017.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_018.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_019.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_020.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_021.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_022.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_023.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_024.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_025.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_026.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_027.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_028.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_029.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_030.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_031.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_032.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_033.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_034.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_035.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_036.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_037.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_038.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_039.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_040.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_041.xhtml